Voor het oprapen

De akkers zijn geploegd, de avonden worden donkerder en de klimop op het Korte Dreefje kleurt diep rood. De winter is nabij. 
In Utrecht merk je daar niet zoveel van. De bomen worden kaal , je trekt je winterjas aan en vervolgt je programma. Bioscoop- en kroegbezoek, musea en restaurants, spoorwegen en buslijnen: alles is het hele jaar open en wordt dus volop benut. Als je om tien uur ‘s avonds de straat opgaat, fiets je in een sliert van studenten richting de stad. Hoe dichter bij het centrum, hoe lawaaiiger en lichter het is. Je ontmoet je afspraak, voert je plan uit en keert huiswaarts zo laat je wilt. Steevast kom je de zwerver tegen die je geld afhandig maakt, omdat je geen nacht in de koude op je geweten wilt hebben. Of hij naar de Sleep-inn gaat of zich aan de alcohol warmt, zal je nooit weten. 
Hoe anders is het hier in het dorp. Als ik om tien uur ‘s avonds nog een rondje loop, kom ik geen hond tegen. Niet één met een baasje aan de lijn en zelfs geen zonder. Na 1,5 kilometer te hebben gelopen rijdt een boer me tegemoet met een overvolle wagen achter zijn tractor. Hij zwaait de bocht om. Ik hoor een plof. Ik buig me in het gras en pak een modderige selderijknol op. ‘Je wagen is te volgeladen’ wil de efficiënte Hollander in mij hem na roepen, maar hij is allang voorbij. 
Als ik voorbij de supermarkt ben, wordt het aardedonker, maar ik hoor muziek. Wie heeft er de Bolero van Ravel in zijn slaapkamer opgezet? Niemand. Achter een verlicht raam zie ik blazers. Ze oefenen. Een paar minuten luister ik verwonderd naar de repeterende fanfaremannen en -vrouwen . Geen opzwepende bolero, maar iets mooiers en gevoeligers dan dat. Zachtjes dank ik God dat ik hier toevallig langskwam.    
Thuis leg ik de selderijknol bij de aardappels die zaterdag in de bocht bij het zwembad lagen, de tamme kastanjes uit het park, de walnoten die de vogels bij me op het plaatsje gooien en de appels en peren uit eigen tuin, die klaarliggen om tot moes en taart gemaakt te worden. 
Nee, er is niet veel te doen of te plannen hier, maar God, wat is men goed voor de vreemdeling. 
Leviticus 23:22‘’ Wanneer je de graanoogst binnenhaalt, oogst dan niet tot aan de rand van de akker en raap wat blijft liggen niet bijeen. 10 En wanneer je bij de wijnoogst druiven plukt, loop dan niet alles nog eens na en raap niet bijeen wat op de grond is gevallen, maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen. Ik ben de HEER, jullie God.’’

Johanne Boot.

Soms 


Op zijn sterfbed mompelt de succesvolle krantenmagnaat Charles Foster Kane het woord ‘Rosebud’. Hij zegt het teder, maar niemand snapt op wie of wat hij doelt. Eén van zijn journalisten gaat in beroemde film ‘Citizen Kane’ (1941, regie: Orson Welles) op onderzoek naar de betekenis van zijn laatste woord. 
Zonder het einde van die film te verklappen, moet ik zeggen dat ik de laatste weken geregeld aan Charles Foster gedacht heb. Het woord ‘Rosebud’ staat voor een fundamenteel moment in zijn leven, dat ik met Tjeu van den Berk  ‘numineus’ zou willen noemen. 
Numineus zijn die momenten, die ter plekke zin geven aan ons bestaan, zonder naar iets anders te verwijzen. Ze hebben een betekenisdichtheid waar je op teren kunt. ‘Onuitsprekelijk totaal anders’ betekent numineus dan ook. 
Wat deze momenten gemeen hebben, is dat we ze met ons verstand of wil niet kunnen maken. Ze overkomen je, gratis en voor niets. Een vogelgeluid kan de aanleiding zijn, een geur, een lichtval of seksuele vervoering. Ineens betreed je heilige grond. Alsof het geheim je kortstondig onthult wordt. 

Ik dacht hierover na, omdat ik na één week in Zeeland al voel, dat de verhouding aarde-mens-hemel hier anders is. In de stad voelt de mens groter. De hemel en aarde zijn verder weg. Daardoor lijkt het alsof we kiezen hoe we onze dagen vullen en hoe we ons leven sturen. 
In Zeeland dringen aarde en hemel zich op. De veranderende luchten vragen om aandacht. Vogels trekken in groepen schreeuwend over, als komt de brandweer voorbij. De sloot is zo rimpelloos, dat ik hem van peilloze diepzinnigheid verdenk. 
En ik? Ik voel me ineens een klein meisje. Ik snap niet, waar al dit moois vandaan komt -en dat ga ik hier niet theologiseren ook-. Het wordt me zomaar gegund die verbinding en verwondering aan den lijve te ervaren. 
Ik wilde dit onderstrepen met twee fotootjes. Eén van een zomaar gekregen appelboom die ik vorige week in de tuin van de pastorie geplant heb en één foto van ‘mijn’ appelboom vroeger, waar ik al mijn poppen en knuffels onder fotografeerde toen ik 10 was. Helaas, de laatste foto is foetsie, verdwenen, net als dat moment zelf, maar God dank: ook een volwassene is soms als een kind zo blij. 

Mocht u geen idee hebben wat ik bedoel, kijk dan de film van Orson Welles, lees Tjeu van den Berk of de rake woorden van Maartje Roos hieronder. Ik wens u het numineuze!

Johanne Boot

Soms 
Er zijn momenten dat alles op zijn plaats valt
dat alles wat je gewild hebt, plotseling gebeurt
op een natuurlijke manier, zonder moeite of inspanning
en op dat moment weet je ook waarom je het gewild hebt

©Maartje Roos, uit ‘Meanderend’ ( tweede druk 2019)